§ 1. De streek en de stad.


Het terrein tusschen Dommel en Aa ~ Geen woud hier ~ De plek „Boschel" de kern der stad en de oorzaak van haren naam ~ Stads oppervlakte en het aantal toegangen of poorten.

Waar in de XIIe eeuw Dommel en Aa in elkander vloeiden en een delta vormden, lag een laag en water-rijk oord, dat nochtans niet aan de groote overstroomingen van den lateren tijd onderhevig schijnt te zijn geweest, zooals ik kan opmaken uit zekere diep gevonden fundeeringen van eenvoudige huizen in de stad, uit grondslagen in het Boschveld (tegenover het bastion Oranje), uit het oorspronkelijke laag-liggende dek van sommige straten en vooral uit het plaveisel in de binnenbogen van den alleroudsten vestingmuur (rondom de markt en onder de fabrieken der firma De Gruijter langs de smalle haven), welk plaveisel een zeer laag beganegrond-peil aanwijst.
Midden in dat landschap ontstond of werd gesticht, en breidde zich naderhand aanzienlijk uit, de stad 's Hertogenbosch.

Op het tijdstip, dat onze stadshistorie aanvangt, was in dat kleine delta-gebied van Dommel en Aa waarschijnlijk slechts open veld te zien en was er, naar mijn gevoelen, geen bosch aanwezig.
Deze laatste gedachte te lanceeren, is iets van vèrstrekkende beteekenis. Want bijaldien ik op goede gronden zou aannemen, dat ter plaatse waar de stad ontstond, alstoen geen bosch hoegenaamd te bekennen was, dan moet de stad haren naam ook aan iets anders ontleenen, dan aan een oerwoud of een jachtbosch. Durf ik die conclusie aan?
Onbeschroomd aanvaard ik deze slotsom, tot welke mij overigens mijne langjarige onder­zoekingen betreffende alles wat de vroegste stadsgeschiedenis aangaat, reeds lang gebracht hebben.
Velen zullen deze stoute bewering : „Geen bosch hier .... geen bosch ?" opnemen, als een lasteren van de beminde, diep-vereerde geschiedenis, met welke zij één zijn geworden. Zij zullen zich onmiddellijk tot mijne opponenten verklaren en mij een reeks van argumenten vóórwerpen.
Waar mijn gevoelen goeddeels 1), mijne slotsom geheel nieuw is, ben ik verplicht, - ook in deze kerkgeschiedenis - al hunne bezwaren te weerleggen.

Mijne opponenten spreken, meen ik, aldus:
~ Zou hier geen bosch zijn geweest? En de stadsnaam-zelf dan, „bosch”, „'s Hertogenbosch”?
~ Ja, de naam 's Hertogenbosch is wel het sterkste argument, dat de aanhangers der oude historische opvatting kunnen doen gelden. Maar als men de noodzakelijke praemissen van hun redeneering eens nagaat: „bosch beteekent altijd bosch, en als bosch in een stads­naam voorkomt, wil dat zeggen, dat die stad op een pas omgehakt woud verrezen is”, dan valt daar, zooals verderop zal blijken, veel op af te dingen.
Maar er moet toch een bosch geweest zijn, want de naam van deszelfs bezitter, den Hertog, wordt er aan vastgekoppeld. Immers: „des hertogen” bosch!
1.Grammaye, van Oudenhoven (le editie) en de onbekende schrijver van het door van Oudenhoven gebruikte „latijnsche boek” (2e editie) zeggen : hier was geen bosch.
Bor, Butkens, Cuperinus, Pelgrom, Palier, Dr F. X. Smits e.a. verkondigen, dat hier ter plaatse een bosch was. Van Oudenhoven (2e editie) Molius, van Heurn, Hezenmans, Mr Jos. Smit, Jhr Mr van Sasse v. Ysselt en anderen zijn van een onduidelijk of wankel gevoelen, of hangen het idée: de stad lag bij een bosch, aan.
Aan eene andere naamsafleiding dan van een bosch of woud, heeft alleen, meen ik, Grammaye gedacht, die het Grieksche woord Boskii aanhaalt, dat eenzame plaats beteekent, doch hier niet van pas is.
~ Ik zie niet in, dat door de samenstellende deelen van den stedenaam, de Hertog als eigenaar van het woud naar voren komt. Ons oudste stadszegel heeft tot omschrift: Sigillum Burgensium Ducis in Buscho". Ik versta dit als: Zegel van de burgers des Hertogs in Den Bosch. - De burgers zijn dus van den Hertog, de poorterij is nauw aan hem verwant,1 doch zijn eigendomsrecht op een woud of bosch komt er niet door tot uitdrukking.
~ Vertoont ons oudste stadszegel dan niet zéér beteekenisvol drie boompjes?
~ Aan deze argumentatie of insinuatie, schijnt de praemisse vooraf te gaan: „drie boomen in een stadswapen duiden een reëel woud aan”. Ik ben zoo vrij op te merken, dat drie boomen ook naar een louter phonetische lettergreep „bos” kunnen heenwijzen; dat zegel- en wapenfiguren, ook alleen den klinkklank kunnen symboliseeren, zooals men bijv. later (minder gelukkig) 't phonetische „'s Hartogenbosch” door een hart en twee oogen voorstelde.
~ Maar dat klare en duidelijke „silva” dan, dat in de oudste stukken van 1196, 1197, 1203 en 1204 voorkomt2 en door niets anders dan door bosch kan vertaald worden? - Men vergete niet, dat in die stukken „silva” vergezeld is van de praeposities: de, super en apud, wat de waarde van het silva-argument grootendeels vernietigt. Elk nadenkend latinist zal toegeven, dat silva hier niet gebruikt is als voorwerpsnaam, om eenige duizende bijeengroeiende knoestige en bemoste boomstammen aan te duiden, maar dat silva met zijne praeposities hier dient als latijnsche overzetting van een terreinsbenaming of landschapsnaam, dus een eigennaam is en geen soortnaam.
~ Heeft dan het oude chronicon: „Godefridus dux e silva fecit oppidum”, d.i. „Godefridus maakte van een bosch een stad” volstrekt geen waarde meer? Hebben de kroniekschrijvers, die zeggen dat de stad eenmaal bosch was of minstens onmiddellijk bij een bosch lag, dan allen de plank misgeslagen?
~ De kroniekschrijvers, geboren 300 jaar nà de stadsstichting. hebben omtrent ver­schillende vroeg-historische Bossche vraagstukken zulke averrechtsche voorstellingen (ter goeder trouw) gegeven, dat hun gezag aangaande de wordingsgeschiedenis der stad m.i. van nul en geen waarde meer te achten is.3
~ Onze ontwikkelde 18e eeuwsche stadgenoot H. Palier weet anders precies op 't jaar af te zeggen, dat de Hertog in 1170 rondom zijn jachthuis woningen bouwde en in 11724 de boomen in 't bosch deed omkappen.5
~ Palier heeft charters uit dien tijd gelezen (die overigens niets met 's Hertogenbosch te maken hebben), waarin de oude Hertog Godfried en de jonge Hertog Hendrik samen optreden. Ook las hij de huwelijksvoorwaarden van dezen laatsten, waarin Orthen even genoemd wordt. Palier heeft zich toen voorgesteld, hoe de feiten zich zouden hebben kunnen toegedragen; hoe zoon ruig bosch zich wel tot woonplaats liet bereiden. En na een middagdutje gedaan te hebben meende hij, dat het werkelijk zóó gegaan was en.... schreef het neer. Palier is in deze dus een tamme fantast.
~ Maar het hondenhuis dan, het „Hazewindje” aan de groote markt?
~ Aangenomen, dat het huis Het Hazewindje de plaats inneemt van een XIIe eeuwschen kennell, dan bewijst zulks, dat er een voornaam heer gewoond heeft, die met zijn honden drijfjachten zal gehouden hebben. Waar? Te Den Bosch? en in het bosch? Dus binnen een straal van 4 à 5 minuten gaans? Och kom! Voor de drijvers met de honden ligt een goed jachtbosch verder, dan waar de menschen wonen en de viervoeters den ganschen dag bassen.
1.Vergelijk de uitdrukkingen van 's Hertogs kanselarij in eenige oude documenten als „mercatores ducis” Ao 1203. van Mieris 4e deel blz. 101 - „Civitatum Ducis” 1204, Charter No. 4 stedelijk archief.
2.Het reeksje alleroudste benamingen van 's Hertogenbosch, dat van Oudenhoven 2e editie blz. 1 geeft, is niet juist. De opeenvolging deugt niet.
3.Men denke aan hun dwaze geschiedenis van het stadhuis, hun onkunde aangaande het aantal stadspoorten, hun vergissing betreffende den stichter van het kapittel, hun blunder (Butkens) met de oudste schepenen, enz. Zie Taxandria XXII blz. 29, XXVIII blz. 272 Bossche Bijdragen I blz, 151. Plaatselijke Bladen van 5 Maart 1915.
4.Almanak voor de Provincie N.Br. 1829 blz. 172.
5.Het jaartal van dit charter, bestemd voor het kapittel van Anderlecht, moet wellicht luiden 1177. Zie Smets Henri I blz. 2, Noot 5.

Afb. 1. Kaart van het terrein, omstreeks 1180, waarop 's Hertogenbosch ontstond.

~ Wijzen de vele houten huizen, waar Den Bosch van ouds rijk aan was, niet op een groot bosch, waarin men naar hartelust kon kappen?
~ Dit argument is te dwaas, om er veel woorden aan te verspillen. Zijn niet in de middeleeuwen de meeste huizen in alle steden van het Westen grootendeels uit hout samengesteld, terwijl misschien geen enkele een bosch als bepaalde bakermat had ? Men zal zich hier van hout voorzien hebben uit de Eutersche, Vuchtsche, Ruimelsche en Orthensche bosschen. Doch deze hebben, gezien den afstand van één tot vijf duizend meters, den stadsnaam niet kunnen beïnvloeden. Evenmin kan „Het Reut”, eenmaal tegenover de huidige gasfabriek gelegen, dat hebben gedaan. Het „Reut” is een „gerooid”, toen wellicht al niet meer bestaand bosch, en was daarbij op 800 à 900 Mr afstands gelegen.
~ Onomstootelijk was er toch, volgens het register der goederen van de abdij Lorsch in Hessen, een woud te Orthen waarin de zwijntjes werden gemest. - Kan niet een uitlooper van dat bosch zich over onze stadskern hebben uitgestrekt ?
~ Het Orthensche bosch, waarin de zwijntjes op eikels aasden, 400 jaar reeds vóór de wording onzer stad, moet gezocht worden ten 0. N.O. of N. van de Orthensche Salvatorkerk. Een andere plaats is er op de kaart niet voor open, zijnde de rest geografisch geheel bezet. En dat een uitlooper zich ± 1600 Mr lang en smal zou voortzetten, is niet aan te nemen. 't Orthensche bosch met de zwijntjes, kan ons dus ten eenemale koud laten.1
Mede ten aanzien van het groote jachtbosch, dat een of twee eeuwen vóór den aanvang onzer stadsgeschiedenis op de grenzen van Taxandria lag,2 kunnen wij - voor 't vraagstuk dat ons bezighoudt - volkomen onverschillig zijn. Want stel, dat dit een 1500 of 2000 H.A. groote foreeste is geweest (voorwaar een voor deze streken beduidende warande), dan schoten er - op de grenzen van Taxandria, nabij 's Hertogenbosch, nog duizende H.A. onbeboschte of deels-beboschte grond over. En op die enorme tusschengelegen onbeboschte plekken kon de jonge Hertogstad, een nietsje van 7½ H.A., vrijelijk een plaatsje vinden, zonder bosch behoeven te zijn of zelfs nabij een bosch behoeven te liggen.
~ Maar bevindt zich, - en nu ben ik-zelf de opponent! - onder de nog ongeïn­ventariseerde rente- en cijnsbriefjes ten stadhuize, niet een oude schepenacte, welker bewoor­dingen de hypothese: „hier was geen bosch” kunnen omverwerpen?
~ Inderdaad vond ik onder de eigendoms-papieren van huizen, door de stad op het Hinthammereind eenige eeuwen geleden aangekocht, een perkamentje van 1374 en daarin staat, dat een huis aldaar, met een sloot en een erf van 23 x 46 voet, gelegen was: „juxta nemus muntelken” d.i. bij het woud Muntelken.3 Eerlijkheidshalve kom ik zelf met dat bezwaar of dat tegenbewijs aandragen. Ik had het kunnen verzwijgen, want niemand kende het briefje. Doch ik ben niet bang voor de uitlegging ervan.
Het stadsdeel Muntel was, van 1200 af, uitgegeven, afgepaald en bebouwd. Dus geen bosch meer, maar een bebouwd, bewoond en bearbeid stadsdeel. Onder „nemus muntelken”, in 1374 moet men dan ook niet anders verstaan, dan een perceel grond, dat (toevallig of door opzet) zwaar-beboomd of ruig-begroeid was geworden en zóó het aanzien van een boscagie had gekregen. Zeker kan de bewoording „nemus muntelken” van 1374 niet heenwijzen naar „het” historische bosch, op welks grond de stad zou gebouwd zijn geworden. Dan zouden immers onze geschiedschrijvers het wel gekend en aangewezen hebben; dan zou daarenboven de stad ook eenvoudig 's Hertogen-muntel gedoopt zijn geworden; dan ook zou de Duitsche keizer te Boppard in 1196 wel geschreven hebben: „de nova civitate apud silvam Muntel”. Want de bosschen, die in de XIIe en XIIIe eeuwsche diplomen genoemd worden, bij hun eigen naam, zijn legio.
Neen niets, ook niet dit laatste motief, waarbij ik dus tegenover mij-zelven opponent was, wijst op het bestaan van een bosch ter plaatse van de stadskern.
1.Zie Hezenmans, De stichting van 's Hertogenbosch bldz. 7 - Verder Mr A. C. Bondam, De Orthensche Verwikkelingen bldz. 7 en volgende, die echter in twijfel trekt of hier wel van het Noordbrabantsche Orthen sprake is!
2.In Taxandriae finibus nemus est. etc. Kroniek van St Truiden.
3.Er is nog een tweede perkamentje van ongeveer denzelfden inhoud.
Er kan hier geen bosch geweest zijn1 althans niet een bosch van behoorlijke grootte, bijv. van 30 of 40 H.A. omdat er tusschen de bestaande wateren, dijken en wegen, tusschen de Eutersche, Ruimelsche, Vughtsche en Orthensche bosschen, tusschen de voor 's Hertogenbosch prae-historische namen, Mortel, Colpel, enz. die alle open plekken gronds of kleine bewoonde centra verraden, geen plaats op de landkaart meer overschiet, of men raakt van het geografisch-cartografisch middelpunt, waar het om gaat, te ver verwijderd.
Indien wèl een bosch ter plaatse waar de stad haar oorsprong nam, dan zou men moeten aannemen, dat de Duitsche keizer in 1196 te Boppard een belangrijk privilegie verleende aan burgers uit eene naamlooze stad bij een naamloos woud; dat burgers van hier zich tegenover 's keizers tolbeambten op den Rijn voldoende konden legitimeeren met de vage aanduiding, „ik ben een bewoner uit de nieuwe stad bij het bosch”, alsof er in die jaren maar één nieuwe stad en één bosch was, beide tot op dagreizen ver in Duitschland bekend.

Doch, wanneer het bestaan van een bosch in deze bladzijden zoo zeer betwist wordt, hoe komt de stad dan aan haren naam?
De stad 's Hertogenbosch ontleent haren naam aan een aardrijkskundig plekje gronds, dat ongeveer onze tegenwoordige markt dekt en waar, eeuwen vóór den aanvang der stad, wat meer ruigte gegroeid had dan elders en dat daarom in den volksmond nog Boschel heette, maar overigens bij onze prae-historische landbouwers heelemaal niet meer de gedachte aan een bosch of woud opwekte.
De landschapsnaam Boschel, die voor de geleerden der XIIe eeuw, taalkundig nog naar bosch heen wees, liet zich in het latijn het gemakkelijkst door Silva overzetten. Te meer daar het woord Boschel, na de geboorte der stad, al spoedig de letter l, of het suffix „el” (dat van alles kan beteekenen en mogelijk een verkleinwoordje is) schijnt afgestooten te hebben. Boschel ging over in Bosghe, of in Bossche om bij slot van rekening zich vast te zetten in den rustieken en vooral hoofschen naam van 's Hertogenbosch, waartoe de bijzondere genegenheid, die de Brabant­sche Hertog zijne tijdelijke residentie toedroeg en het groote belang, dat hij in zijne uiterste frontierveste stelde, machtig hebben bijgedragen.
Ware de stad bij toeval eenige honderden meters meer rechts of links verrezen, zij zou waarschijnlijk om dezelfde redenen, 's Hertogszijle, 's Hertogsmuntel, 's Hertogsmortel, 's Hertogscolpel of 's Hertogsbuerde genoemd zijn geworden.
In de middeleeuwsche aardrijkskunde is het woord Boschel niet onbekend. Als dorps­uithoek, wijk, gehucht of hoeve, komt het zoowel in Noordbrabant als in België voor, en even zoolang geleden als 's Hertogenbosch bestaat.2 De Fransch-sprekende Belgen vertalen het, evenals wij onzen stadsnaam, door „Bois”.
Wordt hierdoor de bestaansmogelijkheid van een „Boschel” op de plaats waar 's Her­togenbosch nadien verrees, reeds aannemelijk, nog meer aanvaardbaar wordt de door mij gegeven voorstelling van zaken, dat de naam onzer stad uit „Boschel” is ontstaan, door het feit, dat de oernaam „Boschel” in de plaatselijke archieven gelukkig, (al is het ook maar één enkelen keer), nog teruggevonden wordt.
Om dit toe te lichten, moet ik even eene uitweiding maken.
Toen in de prille jeugd der stad, de burgers aan den Brabantschen Hertog grond vroegen, om er, regelmatig naast elkander, hunne huizen op te bouwen, werden die telkens afgestane stukken erfs door 's Hertogs rentmeesters in een speciaal boek, een cijnsregister, genoteerd, niet alleen met de kleine jaarlijks daarvoor te betalen geldsom of recognitie, maar ook
1.Op het circa 1800 Mr2 groote terrein naast het Stadhuis, hetwelk in 1929 tot op het natuurlijk gegroeide zand ongeveer, werd afgegraven, is niet het minste spoor van een gewezen bosch ontdekt.
2.Arendonc, Mirde, Urle, Aste, Lidorp, Rixtele, Helmont, Bosele, Overpelt, Houthalen, 1290. Zie Krom en Sassen. Oorkonden Helmond blz. 7. - Juxta Boschelle XIIIe Sciècle; apud Boscellam, 1315, juxta Bosscellen 1340. 't Hof te Boschellen 1529. Boys-les-Dames, zie Wauters Geographie...... Canton de Tirlemont, blz. 54 en 164. - Lant te Boschellen - Gelegen bij den bossche van Boschellen. Zie Cijnsboek Haekendofer 2e Helft 16e eeuw Rijksarchief Brussel. - Frater Guillielmus de Boschel. Zie Analectes pour servir à l'Histoire ecc. de Belg. tome XIII pag. 235.
met de breedte langs de rooilijn, en nu en dan daarenboven nog met eene algemeene aanduiding van ligging of richting, bijv. „versus Muntelken” d.i. den kant van Muntelken uit,1 en zoo voorts.
Dat cijnsboek, steeds aangevuld, werd zoo eens ongeveer om de 40, 50 jaar in 't net overgeschreven. 't Bewaarde overschrift van 1573 (inde landstaal gecopiëerd op het latijnsch register van 1500) berust ter Rijksarchieven in Noordbrabant.
En nu wordt in dat kostbare Hertogelijke cijnsregister (door mij jaren lang bestudeerd) gelukkig nog éénmaal de oude geografische naam „Boschel” vermeld, als vast punt van waaruit zich de ligging van zeker klein erf, vooraan in de Marktstraat, liet bepalen.
Zoo leest men op blz. 14: „Van de helft van een weijnich achter Boschell”, d.i. „te betalen voor de helft van een klein stuk erfs achter Boschell”.
„Achter” is in de plaatselijke kanselarijstijl bedoeld, van 't midden der stad uit. De tegen­woordige markt heette dus Boschell. En wel reeds bij het begin der stad. Door de aanwijsbaarheid van een (al dan niet bewoond) dorpsonderdeel van Orthen, dat Boschell heette en de plaats innam van het centrum der tegenwoordige stad, wordt het bestaan van een jachtbosch daar ter plaatse, waarnaar de stad haar naam zou dragen, mijns inziens uitgeschakeld.2

Géén bosch dus ter plaatse, maar wat was hier dàn?
Tusschen de rivierarmen, waarop eenige handel werd gedreven,3 met hier een tolhuis, ginds een sluis of „zijl” om 't water op te houden en elders een ratelende watermolen, lag een in cultuur gebracht, in perceelen wel afgedeeld land, door weiden, akkers en grof houtgewas afgewisseld.4 Het stond in zijne onderscheidene deelen, onder afzonderlijke namen als : Maelstrem, Boschel, Muntel, Colpel,5 Buerde, Ham van Hinen, Zile, Lant van Heusden6 enz. bij de bewoners bekend. Men ont­moette er ook enkele hoeven en huizen, wat zeker het geval zal zijn geweest in de buurtschap Buerde.
Hier en daar vertoonde het terrein lichte golvingen, zandverstuivingen, ongeveer dwars voor 't Westen liggende, van welke Boschel de hoogste was.
Verder ontwaarde het oog een of meerdere dijken en een belangrijken driesprong van wegen, op welks (toen wat kleiner) knooppunt nog eenige secundaire wegen samentroffen.
De minstens vijf in getal zijnde wegen van het knooppunt „Boschel” hebben meegebracht, dat de primitieve stad 's Hertogenbosch ook vijf landtoegangen had en spoedig vijf verdedigbare landpoorten in den aarden of steenen vestingwal.
Die vijf poorten stonden in de Orthenstraat, de Vischstraat, de Vuchterstraat, de Kolper­straat en de Hinthammerstraat.7
Van deze vijf poorten waren er aan onze „al-wetende” 16e eeuwsche kroniekschrijvers maar drie meer bekend. Die drie waren zeker belangrijker dan de poort in de Kolperstraat maar zullen wellicht die in de Vischstraat niet overtroffen hebben.
1.Van Heurn, Historie der stad I blz. 164 meent, dat de grondcijnsen eerst in 1305 zijn ingesteld. Dit zou echter in tegenspraak zijn met de geschiedenis van het grondrenterecht. Dat hij zich vergist bewijzen overigens schepenbrieven van 1293 af, volgens welke uit de verkochte of verhypotheekeerde huizen eerst steeds moest vergolden worden: „censum domini nostri ducis brabantiae”.
2.Men zou de Bosschenaars, inplaats van „Busschers”, zooals Hezenmans in De Stichting van 's Hertogenbosch blz. 24 doet en anderen hem nadeden, beter „Bosschelieren” kunnen noemen, in verband met het aloude Boschel, „Bosschelierkens” werden ze - intuïtief - dan ook door de Belgische Rederijkers in de 16e eeuw betiteld.
3.Een haven in den eigenlijken zin, was er niet. Deze „haven” duikt het eerst op in het brein van dengene, die Simon Pelgrom vertaalde. Het door Pelgrom waarschijnlijk gebezigde woord „portus” moet men misschien verstaan, in de van haven tot stad uitgebreide beteekenis, die dit woord in de middeleeuwen - onder den invloed van „porta” (poort) - had ondergaan. Pelgrom's „portus” ware dus wellicht beter vertaald door „poorterije” (Zie Verwijs en Verdam).
4.Het geheele terrein waarop de stad ontstond, zal ik nog uitgebreider beschrijven bij een afzonderlijk werk over de genesis van 's Hertogenbosch.
5.Heet in 1288, 1291, 1293, 1295, 1300 Colpel, in 1311 Coelpot. Heeft m.i. met het Latere vicus colportorum veterum vestium niets uit te staan. In 1330 leest men niet colportorum maar vicus sartorum veterum vestium. Ook vond ik: vicus reparatorum veterum vestium.
6.In de straet voortijts d'lant van Heusden, nu de stoofstraat. Zie Schepenregister 374 fo 440. Ao 1638. - Prope plateam dictam tlant van Heusden prope claustrum fratrum minorum 1439. Afschriften III L.Vr. Broederschap, ter Rijksarchieven in Noordbrabant. - Met: In vico dicto Lijskens straet van Heusden, 1403, Testament Sceijvel, Godshuizen, is de Putstraat bedoeld. Putstraat qui olim dicebatur Lijskens straet van Heusden Rentelegger St Jan blz. 259-268.
7.Zie mijn artikel in Taxandria XXVIII blz. 272.

Afb. 2. a. Plaats der zoogenaamde Leuvensche Poort; b. idem der Antwerpsche; c. idem der Brusselsche; d. plaats der Kolperstraatpoort; e. plaats der Vischmarktpoort; f. blootgelegde 13e eeuwsche stadsmuur; g. stadsmuur in 1779 onder het huis „De Schotsche Roos" ontdekt; h. Ridderstraat; i. Minderbroedersstraat; j. Eerste Korenstraatje; k. Scheidingstraat; l. Marktstraat.


Jan Mosmans, "De St Janskerk te 's-Hertogenbosch" (1931) 1-7